Eye Filmmuseum

De kraamkamer van de filmliefhebber

André Waardenburg

Eye Filmmuseum viert in 2021 zijn 75ste verjaardag. André Waardenburg maakte daar actief ruim dertig jaar van mee. Eerst als filmconsument, later als filmdocent en filmcriticus. Hij doet persoonlijk verslag van zijn bevindingen én beschrijft de bewogen geschiedenis van het jarige museum dat zowel een archief- als vertoningsfunctie heeft. De eerste directeur Jan de Vaal leende de door hem verzamelde films niet graag uit, tegenwoordig doet Eye er alles aan zijn unieke collectie beschikbaar te maken en toe te lichten. Nu is het tijd voor de volgende stap.

In oktober 1990 ging ik voor het eerst naar het Nederlands Filmmuseum (NFM), dat indertijd wegens de verbouwing van het Vondelparkpaviljoen tijdelijk in filmtheater Kriterion was gevestigd. In 1990 woonde ik twee jaar in Amsterdam, ik studeerde Psychologie aan de overkant van Kriterion, en was net begonnen aan mijn propedeuse Kunstgeschiedenis.

Het Filmmuseum vertoonde in die maand 26 films van de eerder dat jaar overleden actrice Greta Garbo, een legende die zowel stille als geluidsfilms maakte. In 1941 trok zij zich op 36-jarige leeftijd terug uit de filmwereld. Bij mijn dagelijkse bezoekjes aan het Filmmuseum trof ik steevast dezelfde, al wat oudere man. Hij kwam elke dag uit Haarlem naar Kriterion en liep met een stok. Toen wij aan de praat raakten, bleek dat hij in zijn jeugd een groot fan was van Garbo, de Zweedse sfinx die in de jaren twintig en dertig Hollywood en de wereld veroverde. Hij had indertijd alles gezien en verheugde zich erop – nu hij ergens in de tachtig was – de films opnieuw te bewonderen. Dat kon dankzij het Filmmuseum, dat vanuit de hele wereld kopieën van Garbo-films naar Nederland haalde. Door hun inspanningen hadden hij en ik elke avond veel plezier of werden we ontroerd door meesterlijke melodrama’s.

Later realiseerde ik dat hij iets van zichzelf in mij herkend moet hebben: een jongeman die voor het eerst van deze prachtig gefotografeerde zwart-witfilms geniet en gaandeweg gefascineerd raakt door een geweldige actrice. Aangemoedigd door onze gesprekjes voorafgaand aan de vertoningen vertoonde ik in toenemende mate Garbomanie: ik kocht biografieën, fotoboeken (de geniale Garbo-portretten van C.S. Bull) en een Garbo-poster. Het was het begin van een filmliefde die nog steeds bestaat. Achteraf gezien betekende het NFM-retrospectief mijn geboorte als filmliefhebber, met een voorkeur voor oude Hollywoodfilms, klassieke cinematografie (de grootse cameraman William Daniels!) en onstilbare behoefte er meer over te weten. Een nieuwsgierigheid die gevoed en bevredigd werd door allerlei activiteiten van het Filmmuseum. In de filmzaal kun je je laven aan allerlei films, inclusief op piano of anderszins begeleide stille films. In het informatiecentrum kun je vervolgens alles lezen over wat je zag en waar je meer over wilt weten – informatie die in het pre-internettijdperk mondjesmaat beschikbaar was. In 1990 wist ik nog niet dat het Filmmuseum in feite terug was in het theater waar het allemaal begonnen was.

 

Verzamelen en nog eens verzamelen

Kriterion wordt in november 1945 opgericht door studenten die in het verzet hadden gezeten, onder wie Piet Meerburg en Paul Kijzer. Ruim een half jaar later, op 22 juli 1946, wordt het Nederlands Historisch Film Archief (NHFA) opgericht door Meerburg en Kijzer. Kijzers achterneef Jan de Vaal wordt de secretaris en archiefbeheerder. Hun voorbeeld is Henri Langlois, die in 1936 in Parijs de Cinemathèque française startte. In 1947 krijgt het NHFA een kantoor, in de vestibule (ook wel bekend als ‘de bezemkast’) van Kriterion. Op 1 april 1948 wordt De Vaal officieel directeur. In de Raad van Beheer zit Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum. Al snel ontstaat bij Sandberg het plan om het NHFA onderdak te bieden in het Stedelijk. En zo geschiedt: op 10 maart 1952 is de eerste vertoning in de aula van het museum, met onder meer de première van Bert Haanstra’s Panta rhei. De toen nog vrij bescheiden NHFA-collectie wordt met het Uitkijk-archief samengevoegd, waarin veel oude Filmliga-films en de films van Joris Ivens. Op 11 juni 1952 wordt de officiële oprichtingsakte opgemaakt van de stichting Nederlands Filmmuseum. Strikt genomen bestaat Eye Filmmuseum dit jaar dus 69 jaar.

Voor De Vaal staat verzamelen voorop, het vertonen van films vermeldt hij als laatste op het lijstje met zijn prioriteiten: “Verzamelen, nog eens verzamelen, samenwerken, documenteren/studeren en vertonen.” In 1956 bezit het NFM 850 boeken, zo’n 8000 foto’s, 75 affiches, bijna 100 speelfilms (op 16 en 35mm) en iets meer dan 1100 korte films. Een jaar later verwerft De Vaal de filmcollectie en het bedrijfsarchief van bioscoopexploitant Jean Desmet, veelal uniek materiaal uit de periode 1907-1916. In één klap is hij onder meer 900 filmkopieën rijker. Deze Desmetcollectie is in 2011 opgenomen in UNESCO’s Memory of the World-register. In 1961 bezit het NFM 30.000 kopieën (korte en lange films), om nog maar te zwijgen van affiches en andere parafernalia.

Tot zijn grote frustratie speelt geld- en ruimtegebrek De Vaal jarenlang parten. Hij wil dolgraag een eigen gebouw, om alles te huisvesten. Want alles ligt verspreid, een deel in het Stedelijk, maar ook in bunkers in de duinen (in Castricum, Heemskerk, Vijfhuizen en Overveen, voor het brandbare nitraatmateriaal) en een oude atoomkelder.

Na jaren soebatten is het in 1972 eindelijk zo ver: het Nederlands Filmmuseum verhuist van het Stedelijk naar het Vondelparkpaviljoen. Daar is nog steeds geen ruimte om alles te herbergen en iedereen te huisvesten. Maar er komt een filmzaal, die in 1974 gebruiksklaar is. Er zijn drie voorstellingen in de week. Meteen al blijkt ook het Vondelparkpaviljoen te klein. In 1975, na de officiële opening in oktober, gaat het alweer mis. Zoals Annemieke Hendriks schrijft in Huis van Illusies, een boekje over het de geschiedenis van het Nederlands Filmmuseum: ‘En toen werd het akelig stil in het Vondelparkpaviljoen.’ Door bezuinigingen wordt het (toch al beperkte) aantal voorstellingen ingeperkt, verder is het ook angstwekkend rustig (op de slapende hippies na die er tot verdriet van De Vaal buiten bivakkeren). Hendriks: ‘Rond 1980 leek het Vondelparkpaviljoen meer op een mausoleum dan op een nationale tempel voor de filmcultuur.’

In die jaren zwelt ook de kritiek op de inertie van De Vaal en zijn in zichzelf gekeerde archief aan. Zo schrijft filmhistoricus Karel Dibbets in Skrien 94 (februari 1980): ‘Het enige wat het Filmmuseum uitstraalt, is moedeloosheid.’ Hij wijst erop dat het Filmmuseum door het ministerie van (toen nog) CRM permanent ondergefinancierd wordt maar verwijt De Vaal ook een gebrek aan visie en onvermogen tot verandering. En Dibbets is niet de enige met kritiek. Ook mensen als Meerburg en Kijzer, zijn voormalige compagnons, hebben hun bedenkingen, zoals (achteraf) verwoordt door Meerburg in het interview dat Annemieke Hendriks met hem had in mei 2006 in De pioniers: “Iedereen had de pest aan die stijve Jan, vooral bioscoopexploitanten. Hij deed vreselijk moeilijk als je een oude film uit de collectie van het Filmmuseum wilde vertonen.” Paul Kijzer beaamt het: “Helaas hield [De Vaal] zijn filmarchief veel te gesloten. Hoos Blotkamp heeft het decennia later pas opengegooid (…) Hij was een verzamelaar van films zoals anderen postzegels verzamelen.”

Toch bestaat hier geen consensus over. In zijn boek over De Vaal, Redder van de tiende muze, schrijft André Stufkens in zijn concluderende epiloog dat het belang en de rol van De Vaal ‘vaak ten onrechte [is] teruggebracht tot alleen die van bevlogen verzamelaar van een ongewone collectie. Dat doet geen recht aan zijn inzet.’ Waarbij aangetekend dient te worden dat Stufkens de beheerder is van het De Vaal-archief in Nijmegen en dus wellicht niet helemaal objectief is.

 

Revolutie

Begin jaren tachtig krijgt De Vaal eindelijk geld om de achterstand in het conserveren van kwetsbaar (en brandbaar) nitraatmateriaal weg te werken. Te laat voor de moegestreden De Vaal, die vanaf 1985 een adjunct-directeur naast zich moet dulden, Frans Maks. Maks houdt het niet lang vol en zowel hij als De Vaal worden op 1 juli 1987 opgevolgd door Hoos Blotkamp, een hoge ambtenaar bij WVC. Even ervoor, in april 1987, is er een rapport uitgekomen waarvan de titel boekdelen spreekt: ‘Naar een publieksgericht Filmmuseum. Een plan om het Filmmuseum terug te brengen op de culturele kaart van Nederland.’ Blotkamp gaat voortvarend aan de slag en blijkt bovendien een uitstekend fondsenwerver. Het budget wordt al snel verdubbeld en in 1991 volgt een extra bijdrage om de achterstand in conservering van met name het nitraatmateriaal in te halen.

Het is het begin van de bloeiperiode van het NFM, een bloei die samenvalt met de opkomst van een nieuwe generatie filmhistorici en filmarchivisten. Jonge honden die zich afzetten tegen de traditionele filmgeschiedschrijving als louter een opeenvolging van meesterwerken – waarvan het NFM er overigens niet veel bezit. Er komt aandacht voor kleurgebruik in de stille film, die tot dat moment is veronachtzaamd. Films met allerlei kleurenprocedés zoals tinting en toning of met de hand ingekleurde exemplaren worden in zwart-wit geconserveerd. Daar komt medio jaren tachtig verandering in, naast aandacht voor de rol van muziek in het tijdperk van de zwijgende film. Allemaal zaken waarbij het NFM vooroploopt. Het ooit zo ingeslapen instituut staat aan de basis van een revolutie in de archiefwereld. Hun kleurenconserveringen en vernieuwende opvattingen over programmering blijven in het buitenland niet onopgemerkt.

Als adjunct-directeur trekt Blotkamp Eric de Kuyper aan, de Vlaamse cinefiel, schrijver en regisseur. Als programmeur schroeft hij meteen het aantal voorstellingen op. In 1990 volgt een ingrijpende verbouwing van het Vondelparkpaviljoen – het filmprogramma is dan een jaar in Kriterion te zien. Op 1 oktober 1991 heropent het NFM, dat inmiddels twee (bescheiden) filmzalen heeft, een nog bescheidener expositieruimte en veel kleine kantoorruimtes. Ook koopt het in die tijd het ernaast gelegen oude schoolgebouw, waar de bibliotheek zetelt en allerlei afdelingen (affiches, filmfoto’s en degelijke). Ook filmtijdschrift Skrien wordt er gehuisvest, uiteindelijk in de kelder. 

 

Verpletterende indruk

Rond die tijd, in september 1991, stopte ik met mijn studie Psychologie en met de net behaalde propedeuse Kunstgeschiedenis begon ik aan de kersvers opgerichte bovenbouwstudie Film- en Televisiewetenschap, ik behoorde tot de eerste lichting. Bij de colleges filmgeschiedenis hoorde een verplicht filmprogramma dat toen vertoond werd in filmtheater Desmet, om de hoek van Kriterion. De filmkopieën werden geleverd door het Filmmuseum. Die waren soms bekabeld, beregend en hadden springers maar dat deerde niet. Weer ging er een wereld voor me open. Ik herinner mij een kopie van Eisensteins Oktober (1928) waarvan de cyrillische tussentitels niet vertaald waren. En omdat Desmet geen pianist had, zette de operateur uit arren moede maar een bandje op met een willekeurig strijkkwartet. Desondanks – of juist daardoor – maakte Eisenstein een verpletterende indruk. Later vonden deze besloten Film- en Televisiewetenschapvertoningen plaats in het Vondelparkpaviljoen, waar dit soort programma’s met filmklassiekers ook vertoond werd aan studenten van de Nederlandse Filmacademie. Ook hier speelde het Filmmuseum dus een belangrijke rol, ook al weten weinigen van dit soort besloten programma’s. Het is bijna jammer dat hier door de komst van dvd’s en later blu-ray’s een einde aan kwam. En wie weet nog wat kabels, regen en springers zijn in een 35mm-kopie? Filmkennis die verloren is gegaan...

Nadat ik medio jaren negentig afstudeerde als filmwetenschapper begon ik vrij snel erna als docent filmgeschiedenis. Een collega gaf de hoorcolleges, ik deed de werkgroepen. Hierbij brachten studenten een verplicht bezoek aan de bibliotheek van het Filmmuseum om kennis te maken met hun collectie, inclusief ontelbare dossiermappen met uitgeknipte en danig vergeelde filmrecensies, en hun zoek- en informatiesysteem. Ook kregen studenten de opdracht een filmprogramma samen te stellen uit het archief, beperkt tot de collectie (korte) zwijgende films. Ook was er wekelijks een filmprogramma met een doorsnee uit met name de Desmetcollectie. Zelfs studenten die baalden dat zij filmgeschiedenis – saai! – moesten doen als onderdeel van het curriculum, veerden op bij het zien van allerlei oude pareltjes uit de collectie van het Nederlands Filmmuseum: anarchistische komedies, ingekleurde feeërieken en soms een aflevering uit de zogenaamde Bits & Pieces. Ongeïdentificeerde filmsnippers uit de collectie die Eric de Kuyper (die in 1991 vertrok) en Peter Delpeut de moeite waard vonden om te bewaren, daartoe aangemoedigd door Blotkamp.

Delpeut was tussen 1988 en 1995 achtereenvolgens directie-assistent, programmeur/conservator en adjunct-directeur van het Filmmuseum. In die jaren maakte hij ook fraaie found-footagefilms, bestaande uit NFM-materiaal: Lyrisch nitraat (1991), The Forbidden Quest (1993) en Diva dolorosa (1999). Ook het in 1995 (het eeuwfeest van de cinema) door de VPRO uitgezonden Cinema Perdu, over de eerste dertig jaar van de film, komt uit zijn koker.

Bij het samenstellen van hun eigen filmprogramma konden de studenten research doen in de bibliotheek, waar een aparte ruimte was waar zij op (toen nog) videobanden konden zien wat het archief zoal te bieden had. Bij de uiteindelijke presentatie van hun filmselectie maakten de studenten een historisch verantwoord programmaboekje, deden ze explicatie en werd een van de huispianisten van het NFM ingehuurd. Dat waren leuke middagen voor zowel studenten als docenten, waarbij laatstgenoemden bovendien leerden hoe ongekend rijk de NFM-collectie is.

Kennis over conservering en restauratie deden studenten (en ondergetekende) op bij het bezoek aan een van de filmarchieven, in dit geval die in Overveen. Hier lag nitraatmateriaal wegens brandveiligheid opgeborgen in oude bunkers die waren voorzien van temperatuurcontrolesystemen. In een statig pand – Koningshof – dat eigendom was van Natuurmonumenten werkten medewerkers, sommigen in het voormalige koetshuis, aan identificatie en restauratie van de collectie. Dat liep in die jaren nog flink achter, door jarenlang geldgebrek en de nadruk op vertoning in plaats van conservering – soms tot frustratie van deze kundige medewerkers. Zij lieten studenten aan hun viewingtafels zien wat celluloid is, uit hoeveel aktes een (gemiddelde) film bestaat, dat deze aktes in aparte filmblikken bewaard werden en hoe beschadigd celluloid schoongemaakt en gerepareerd kon worden.

 

Begin jaren negentig vormt het NFM zich om van gesloten naar open instituut. Het aantal personeelsleden neemt flink toe, evenals de publieksvriendelijkheid. Zoals toenmalig directeur Blotkamp het in 1998 verwoordt in een interview met NRC Handelsblad: “Het oude Filmmuseum was een sterk cinefiele instelling. Maar de echte cinefiel in de ouderwetse zin van het woord is zeldzaam geworden. Ze zijn er nog wel, er zitten hier altijd wel een paar, elke dag. Maar onze opdracht is de filmcultuur naar een breder publiek te brengen, een ambiance te scheppen waarin het oudere materiaal meer wordt dan ouderwetse filmpjes zonder geluid, door voor de vertoningen een kader te scheppen. Je moet meer doen dan een emmer repertoire omkiepen.”

Haar begin 1998 geboren plan om het NFM naar Rotterdam te verhuizen brengt het museum echter weer in een stroomversnelling, met onvoorziene gevolgen voor zowel Blotkamp als haar adjunct-directeur Ruud Visschedijk, de opvolger van Delpeut. Eind december 1998, als er nog geen vuiltje in de lucht hangt, ontvangt Blotkamp de Sphinx Cultuurprijs voor haar verdiensten voor kunst en cultuur.

 

Nieuwlichterij

Als beginnend redacteur van het filmblad Skrien kwam ik vanaf 1997 regelmatig in het oude schoolgebouw dat eigendom was van het Filmmuseum, op een steenworp afstand van het Vondelparkpaviljoen. Indertijd zetelde daar de Skrienredactie in de kelder, met kleine tralieraampjes met uitzicht op zowel Vondelpark als Filmmuseum. De distributieafdeling die het NFM toen had – Film International, geleid door Rieks Hadders en later door René Wolf – hield kantoor in een van de vertrekken boven de filmzalen, evenals de directie.

Tussen 1998 en 2000 speelde het voornemen om naar Rotterdam te verhuizen en deel uit te gaan maken van het Centrum voor Beeldcultuur Las Palmas. Daarna volgde al snel Rien Hagen vertrekkend directeur Hoos Blotkamp op. Het is grotendeels aan Hagen, directeur tussen 2001 en 2007, te danken dat het Filmmuseum in 2012 een eigen spraakmakend gebouw kreeg in Amsterdam-Noord. In de tussentijd programmeerde het NFM ook het Amsterdamse filmtheater Cinerama, waar ik memorabele 70mm-vertoningen meemaakte en recenseerde voor NRC Handelsblad. Het vertonen van 70mm was vrijwel onmogelijk in de kleine filmzalen in het Vondelparkpaviljoen. Antonioni was er eens te gast, in rolstoel, voor de opening van een aan hem gewijd retrospectief. In Eye aan het IJ was er eindelijk ook (veel) plek voor tentoonstellingen, waardoor de eeuwige verbaasde verzuchting van toeristen aan de balie van het Vondelparkpaviljoen eindelijk voorbij was: “Where’s the museum?”

Ik ging in de jaren negentig ook veel naar vertoningen van zwijgende films met muzikale begeleiding. Over die muziek was altijd discussie: moet die passen bij de historische context of mag die best modern(er) zijn? Behoudende filmfanaten hadden het soms moeilijk met de opgevoerde muziek. Of de toegevoegde geluiden, zoals in Beyond the Rocks (1922), de teruggevonden film met Rudolph Valentino en Gloria Swanson die in 2005 met veel tamtam in Tuschinski werd gedraaid. Met een nieuwe score van Henny Vrienten, wat hij eerder al deed bij Het geheim van Delft (Maurits Binger, 1917) en Zeemansvrouwen (Henk Kleinman, 1930), maar ook met toegevoegd hondengeblaf en paardengetrappel. De tijd dat Joris Ivens bedong dat zijn zwijgende films stil vertoond moesten worden, was hiermee voorgoed verleden tijd. Puristen gruwen van deze nieuwlichterij, maar de tijd staat niet stil. In 2018 oogstte Peter Jackson bijvoorbeeld veel lof met compilatiefilm They Shall Not Grow Old, over soldaten aan het front in de Eerste Wereldoorlog. Jackson kleurde de archiefbeelden in, voorzag ze van dialoog en verscherpte het beeld. Het kan verkeren.

Beyond the Rocks bleek overigens niet zo’n heel goede film, wat de controversiële vraag oproept hoe erg het is dat tussen de zeventig en tachtig procent van de stille films verloren is gegaan. Tegenover elk teruggevonden pareltje staan zeker vijf beroerde films. Maar de vraag opwerpen of het soms niet beter is de tijd zijn werk te laten doen is niet erg bon ton in kringen van restauratoren.

 

Toegang

Hoewel getekend door structureel geldgebrek staat de restauratieafdeling van het NFM altijd vooraan als het gaat om innovaties: het in ere herstellen van oorspronkelijk getinte of anderszins ingekleurde kopieën, het zo min mogelijk interveniëren (geen Peter Jackson spelen!) en het al in een vroeg stadium experimenteren met digitale restauratietechnieken. Het NFM wint vele prijzen en ontvangt veel lof voor zijn restauratiewerk dat te zien is op toonaangevende festivals met zwijgende of gerestaureerde films, zoals die in Pordenone en Bologna.

Die vertoningen zijn cruciaal: een film die niet te zien is, bestaat immers niet. Dus moeten alle activiteiten die zijn gericht op (publieke) vertoning van archiefmateriaal toegejuicht worden: speciale collectiedagen (Meet the Archive), een eigen YouTube-kanaal, de openbare collegereeks This Is Film! Film Heritage in Practice (de zesde editie in 2020 sneuvelde voortijdig door Covid-19) en in 2021 de lancering van de Eye Film Player, waar gratis of tegen betaling veel archiefmateriaal beschikbaar komt, mits de rechten geregeld zijn of inmiddels verlopen. Des te jammer dat de Filmmuseum Biënnale, waar gerestaureerde films worden vertoond, na enkele edities een stille dood stierf. Als zo’n archieffestival in Italië en elders jaarlijks kan, waarom dan niet tweejaarlijks in Nederland?

Waar De Vaal op zijn films zat en ze mondjesmaat uitleende, staat nu toegang en toegankelijkheid centraal. Een mentaliteitsverandering waar Giovanna Fossati, Eye-conservator en UvA-hoogleraar Filmerfgoed, het volgende over opmerkt in het openbare filmcollege This Is Film! (mei 2019) (geparafraseerd op de website van de Filmkrant): “De eerste generatie archivisten had nog echt de mentaliteit van een collectioneur, wat in de praktijk betekende dat zij bovenop hun verzameling zaten. Films werden weliswaar onder ideale condities opgeslagen, maar niemand kon of mocht ze zien. Met pijn in het hart lieten ze soms een filmkopie het archief verlaten om ergens vertoond te worden, maar dan wel het liefst in een collega-archief en onder stringente voorwaarden.

Bij de nieuwe(re) generatie staat toegang (access) voorop: een archief is er ook voor buitenstaanders, of dat nu academici of geïnteresseerden zijn. Deze mentaliteitsverandering heeft deels ook te maken met digitalisering: dingen kúnnen nu simpelweg ook eenvoudiger beschikbaar gesteld worden, bijvoorbeeld via internet of een beveiligde verbinding.”

 

Copieuze extra’s

Van die digitalisering plukken velen nu (en de komende jaren) de vruchten. De gewone consument kan films kijken via allerlei VoD-platformen, waaronder de Eye Film Player. Ook filmers hebben hier baat bij, zoals blijkt uit de uit historisch archiefmateriaal bestaande documentaire Ze noemen me Baboe (Sandra Beerends, 2020) en het eerdere Farewell (Ditteke Mensink, 2009) en Moeder Dao, de schilpadgelijkende (Vincent Monnikendam, 1995).

Zo maakt Eye Filmmuseum weer goed dat zij twintig jaar geleden de boot mistte qua uitgeven van dvd’s, op enkele uitzonderingen na, zoals de pover uitgegeven Nederlandse Filmklassiekers. Maar de ambitie die het Belgische collega-archief Cinematek toen tentoonspreidde, met de dvd-reeks ‘Kroniek van de Vlaamse film’, ontbrak toen. Die Cinematek-uitgaves (toen nog Koninklijk Belgisch Filmarchief) waren prachtig, met naast een zorgvuldig gerestaureerde hoofdfilm copieuze extra’s als historische terugblikken, korte films en trailers. Het kijken van zo’n dvd was de ideale filmgeschiedenisles, daar deed Eye jarenlang te weinig aan. Een film vertonen is niet genoeg, hier hoort context bij en verdieping. Een summiere toelichting op de website volstaat niet. De ambitie uit de jaren negentig is een beetje weggezakt. Ook blijft het de vraag waarom Eye Filmmuseum films van andere distributeurs vertoont in hun filmzalen. Zoals Karel Dibbets al in 1980 benadrukte: “Dat lijkt mij niet de taak van een filmmuseum.”

Nu Eye zich de afgelopen jaren in Amsterdam-Noord op de culturele kaart heeft gezet en er eindelijk ook een Collectiecentrum is waar alles centraal ligt opgeslagen, is het tijd voor de volgende stap. Eye heeft bewezen dat het veel bezoekers trekt, vooral ook met de tentoonstellingen. Deze tentoonstellingen gaan gepaard met meestal kwalitatief hoogwaardige catalogi. Hoogste tijd dat ook de filmbezoekers iets soortgelijks krijgen, zeker bij retrospectieven. Nu moeten ze genoegen nemen met een schamel flyertje.

Het jubileum is het ideale moment voor de herintroductie van wat vroeger de NFM-themareeks heette. Mooi vormgegeven boekjes met uitstekende toelichting, verdieping en reflectie. Boekjes om netjes te verzamelen en bewaren als ware je Jan de Vaal. Blaas die themareeks dus onmiddellijk nieuw leven in, dan kan Eye Filmmuseum weer 75 jaar mee.

 

Zie voor openingstijden: eyefilm.nl. Online filmkijken kan via player.eyefilm.nl