Mark van den Tempel
Bijna geruisloos is de complete Nederlandse film- en bioscoopwereld gedigitaliseerd geraakt. Bioscopen hebben met steun van de branche hun analoge projectoren ingeruild voor digitale systemen. Filmtijdschriften zijn vervangen door blogs en podcasts. Zelfs de papieren filmposter dreigt een fossiel te worden nu LED-lichtbakken overal oprukken. Een van de schaarse plekken waar de oude analoge wereld nog wordt gekoesterd is te vinden in West-Friesland. Het Geoffrey Donaldson Instituut verzamelt en beheert de fysieke overblijfselen van de filmcultuur in al haar vormen.
Dankzij een levensgroot Maltezerkruis in de voortuin is het Geoffrey Donaldson Instituut (GDI) eenvoudig te lokaliseren in de Dorpsstraat van Noord-Scharwoude. Filmkenners weten waar het onderdeeltje symbool voor staat. Door het Maltezerkruis kan de filmstrook in de projector een fractie van een seconde stilgezet, belicht en weer doorgeschoven worden. Bij 24 van die bewegingen per seconde ontstaat de illusie van bewegend beeld.
GDI-directeur en -oprichter Egbert Barten (1960, Langedijk) koos bij het ontwerp voor het beeld speciaal voor de driebladsvariant van de firma Ernemann. “Als je het vierblads-Maltezerkruis laat maken lijkt het net of je een levensgroot IJzeren Kruis in je tuin hebt staan. Dan krijg je plotseling heel ander volk over de vloer…” Barten liet het beeld door een Afrikaanse kunstenaar in hardsteen uitvoeren. Aangezien de steenhouwers uit Zimbabwe slechts over enkele uren elektriciteit per dag beschikten, kwam er een noodaggregaat aan te pas om het kruis op tijd af te maken.
Als Egbert Barten ergens zijn zinnen op heeft gezet, dan komt het er meestal ook. Beste voorbeeld: het GDI zelf. De filmhistoricus liep na een dienstverband bij achtereenvolgens het Filmmuseum en het Amsterdams gemeentearchief tegen een arbeidsconflict aan. De daaropvolgende burn-out deed de vraag rijzen: wat wilde hij nou eigenlijk echt met zijn leven? Barten komt uit een familie van Westfriese zaadhandelaars. Jacob Jong Zaden, de firma van zijn overgrootvader, was uitgegroeid tot een wereldwijd opererende zaadveredelaar. Het oude hoofdkantoor aan de Dorpsstraat was te klein geworden, Barten zag een kans. “Ik dacht, misschien kan hier mijn filmdroom uitkomen. In 2012 ben ik aan de slag gegaan.”
Acetaatjunkies
Negen jaar verder en het GDI is uitgegroeid tot een compleet filmmuseum in vestzakformaat. Het beschikt over een tentoonstellingsruimte, een filmzaal, een geklimatiseerde filmopslag, viewingruimtes en een studiecentrum. De collectie herbergt 6000 filmposters en 900 filmkopieën. Er is een respectabele verzameling verfilmde boeken. Maar ook apparatuur van Nederlandse cineasten krijgt een plek in het instituut. Het is bewaren tegen de digitale stroom in: naslagwerken, tijdschriften, soundtracks op vinyl. De naam is een eerbetoon aan de filmhistoricus Geoffrey Donaldson, wiens speurwerk naar de vroegste Nederlandse filmgeschiedenis van onschatbare waarde is geweest. “Geoffrey was een echte verzamelaar, maar dan van feiten. Op deze manier heb ik zijn belang voor de filmgeschiedenis veilig willen stellen.”
De collectie kon zo voorspoedig groeien doordat het GDI goede contacten onderhoudt met de Nederlandse filmverzamelaars. Het is een gesloten wereld van particulieren die thuis bioscoopjes hebben ingericht om daar hun 35mm-kopieën aan intimi te vertonen. Sommige werken als vrijwilliger bij Barten. Kun je stellen dat zijn instituut een plek ‘van verzamelaars voor verzamelaars’ is? Barten peinst. “Wij zijn wel een achtervanger voor verzamelingen die bedreigd worden. Het GDI heeft een mooie slag gemaakt met een boek en tentoonstelling over filmverzamelaars. Dat was zeker een visitekaartje naar die wereld toe.”
Dat boek, Tot de laatste akte! van journalist Barend de Voogd, geeft een fascinerend beeld van die half verborgen wereld van acetaatjunkies. Een vergrijzende gemeenschap, weet Barten. Vaak voormalige operateurs die zo hun liefde voor de analoge techniek levend hielden na hun pensionering. Verschillende hebben inmiddels hun collecties aan het GDI geschonken of verkocht. “Mensen weten dat we er zijn en dat we goed met de spullen omgaan. Sommige dingen krijg je gratis, voor andere moet je een beetje betalen. Film als materiaal was vroeger kostbaar en je kon er moeilijk aankomen. Als je het al vond was het peperduur, vooral op 35mm. Tja, heroïne is ook niet goedkoop. Haha, is eigenlijk wel een goede vergelijking…”
Spagaat
Tijdens het gesprek arriveert er zo’n verzamelaar. René van Vught heeft met zijn vrouw Jenny een van de fraaiste huisbioscopen van Nederland ingericht. Hij ontwerpt het drukwerk van het GDI en komt geregeld langs om met Barten over hun gedeelde passie te praten. Van Vught had ook een grote collectie films op 35mm, maar veel is inmiddels weg. “Ik heb nog wel een print van Once Upon a Time in the West, en een mooie Alleman van Bert Haanstra. We hadden ook Starship Troopers. Die heb ik nog aan Eye Filmmuseum aangeboden, maar ze wilden hem toen niet hebben.”
Barten sloeg wel toe. “Best een prijzige aanschaf, maar ik vond echt dat die print in Nederland moest blijven. Eye mag hem draaien hoor. Dat doe ik niet met alles. Als ik niet de garantie heb dat een kwetsbare print goed wordt geprojecteerd krijgen ze hem niet. Kijk, het is een spagaat. Je wilt goed op je films passen, maar je wilt ook dat mensen het kunnen zien. In die volgorde.”
Al snel volgen de anekdotes elkaar op over films die in het circuit van hand tot hand gingen. Officieel moesten bioscoopprints kapot gehakt worden na gebruik, dus een zweem van illegaliteit hangt nog steeds over de handel. Van Vught: “Zeker in de hoogtijdagen als de jaren tachtig werden er soms pittige bedragen neergeteld. Dan reed ik naar huis met een aanschaf van duizenden euro’s en dacht: hoe ga ik dit nou weer uitleggen?” De digitalisering heeft de marktwaarde sterk doen teruglopen. Barten: “Momenteel ben ik bezig met een collectie uit Amsterdam. Ik heb alles uit een flatbox meegenomen, voor de rest maakt de eigenaar een prijs. Ik heb geen vast bedrag voor verwerving, het groeit ook met de jaren. Acquisitie, restauratie en ook verbouwing: de kosten lopen flink op. Maar als ik het niet kon doen deed ik het niet.”
Hij weet dat het in de Nederland filmwereld rondzingt dat er in Noord-Scharwoude iemand zit die financieel de helpende hand kan toesteken. “Als ik vind dat bepaalde initiatieven moeten blijven bestaan, terwijl overal de steun wegvalt, dan valt er met mij best over te praten. Dat gaat van filmprojecten tot boeken en het sponsoren van bepaalde evenementen. Zo wilde Royal Heerlen voor een Ben Verbong-dag een paar films van zijn films draaien. Bleek dat wij de enige 35mm-print van De Schorpioen hadden. Die moest gescand worden, daar werken wij dan aan mee.”
Barten gaat voor in een rondgang door het gebouw. De tentoonstellingsruimte is momenteel niet ingericht, al zijn er genoeg plannen. Zoals de schilderijen van een echtpaar uit Amsterdam dat heel inventief filmquotes in hun doeken verwerkt. Ook zou hij graag een tentoonstelling maken over de wisselwerking tussen film en filatelie. Ondertussen probeert hij niet te veel bordjes tegelijk in de lucht te houden. “Als je jezelf in je eigen instituut een burn-out bezorgt ben je niet goed bezig. Dus ik wil liever faciliteren dan zelf organiseren. Nadeel is dan wel dat het er vaak niet van komt.” Lid worden van de internationale federatie van filmarchieven (FIAF) is nog niet aan de orde. Zijn aversie tegen de vergadercultuur steekt daar vooralsnog een stokje voor.
Verkleurd
Op een bepaalde manier is Egbert Barten insider en outsider tegelijk, net als veel van de mensen van wie hij spullen bewaart. Neem regisseur Henk van der Linden. Letterlijk miljoenen Nederlandse kinderen hebben zijn jeugdfilms gezien, maar de waardering vanuit het establishment bleef uit. In het GDI staat zijn Steenbeck, met erboven een dankbrief van Van der Linden zelf. Het instituut bewaart ook montagetafels van Bert Haanstra en Frans Bromet. Topstuk in de sectie techniek is de Italiaanse Intercine-tafel van animator Gerrit van Dijk, een mix van sierlijk design en loodzware degelijkheid. Vier man waren nodig om het gevaarte uit ’t Hoogt te krijgen. “Een beetje fetisjistisch zijn we hier wel, haha.”
In een viewingruimte zit Peter Westervoorde een recente aanwinst te identificeren. Het blijkt een Russisch bioscoopjournaal uit de Vietnamoorlog. “Over hoe het dagelijks leven daar tijdens de strijd gewoon doorging, best bijzonder.” Zijn hele werkzame leven heeft Westervoorde bij het toenmalige Filmmuseum de catalogisering geleid. Nu zit hij als pensionado één dag in de week achter een Steenbeck films te beschrijven alsof hij nooit gestopt is. “Ach, anders zat ik met de lockdown nu hele dagen thuis. Hier maak ik me nuttig en het is gezellig, dus waarom niet?”
Wellicht dat Barten zal besluiten de korte film te conserveren. Dat zijn geen eenvoudige beslissingen, want restauraties op filmdrager zijn kostbaar. In de filmzaal op de eerste verdieping toont hij er twee: Nederlands succes op de Olympische spelen van 1948 en een grappige impressie van het filmfestival van Cannes uit 1956. De goede observator kan tussen de vergeten filmsterren regisseur Joris Ivens zien. “Die kopie was helemaal verkleurd en verzuurd. Hij is eerst geprint op zwart-wit negatief en ingescand, daarna kleur gecorrigeerd en teruggeprint op film. Zo hebben we ook een Nederlands ondertitelde print uit de jaren vijftig van Hitchcocks Strangers on a Train geconserveerd. Het kost geld, maar je kunt het toch niet meenemen. Dan kun je maar beter de dingen die je belangrijk vindt proberen voor het nageslacht te bewaren.”
Nergens is de filmliefde meer tastbaar dan in de filmzaal van het GDI. Het breedbeeldscherm gaat schuil achter een echt bioscoopgordijn, de stoelen hebben het GDI-logo opgestikt gekregen. In een vitrine staat het Gouden Kalf voor de Filmcultuur dat Geoffrey Donaldson in 1998 ontving. Hier kunnen cinefielen maandelijks voorstellingen bijwonen, en houdt Barten odd reel nights. “Dan draaien we aktes van incomplete films waarvan we niet weten wat het is.”
Zelf zit hij op die avonden meestal in de projectiecabine, want wie celluloidfilm vertoont doet dat toch vooral voor anderen. “Als kind zat ik bij Tivoli in de Dorpsstraat al gefascineerd omhoog naar de cabine te kijken. De operateur fietste nota bene elke dag langs ons huis, en ik had hem best kunnen vragen of ik eens kon komen kijken. Maar dat kwam niet bij me op, filmliefde was toen echt software van mijn kant. Ik ben pas film gaan draaien toen ik als vrijwilliger in Filmhuis Uilenstede begon.” Zijn naam voor de eigen filmzaal: De Nieuwe Tivoli.
Rock ‘n’ roll
Inmiddels heeft Barten echt wel de hardware omarmd, getuige de kelder onder het instituut. Hier ligt het hart van zijn collectie opgeslagen, de 900 filmprints die hij bijeen heeft verzameld. Veel Nederlands werk: Verhoeven, Haanstra, Stelling, sommige kopieën door de makers persoonlijk geschonken. Ook festivaldirecteur Jan Doense heeft er zijn horrorcollectie ondergebracht omdat hij het prettig vindt om er direct bij te kunnen. “En hij vond het GDI ook meer rock ‘n’ roll dan Eye.” De pornoklassieker Pruimenbloesem ligt niet ver van een Duits gesproken Schindler’s List. “Zo’n versie is minstens zo interessant als het origineel, dat moet je bewaren. Zo heb ik ook een Duitse print van La vita è bella, daar geldt eigenlijk hetzelfde voor.”
Terug in het studiecentrum kauwt Barten op de vraag wat het GDI nou onderscheidt van andere instituten. “Ons eerste tentoonstelling heette De ontketende passie, en dat is het natuurlijk wel hier. Het gebeurt allemaal met even wat meer inzet dan je in een gewoon instituut vindt.” Wat dat betreft herkent Barten zich in de drijfveren van de oprichter van het Nederlands Filmmuseum, Jan de Vaal. “Jan vond ook dat er te veel verdween. Die urgentie bestaat wat mij betreft nog steeds.”
Een mooi voorbeeld van die inzet zit een deur verder. In een paar honderd ordners wordt het knipselarchief van voormalig Cinekid-programmeur Harry Peters bewaard, keurig gealfabetiseerd en ingeplakt. Ook Peters schuift nog wekelijks een dag aan om zijn levenswerk bij te houden.
Die passie voor bewaren wordt herkend door gelijkgestemde geesten. “Je merkt aan verzamelaars dat ze ons snappen, want zo zitten ze zelf in elkaar. Het is een vergrijzende generatie die hun collectie goed wil onderbrengen, al zijn er nog genoeg die volop bezig zijn. Ik ben blij als iets ergens goed ligt, daar hoeven wij niks mee. Maar sinds het verzamelaarsboek weten we dat er in dit land misschien nog wel 3500 filmprints her en der opgeslagen liggen, en dat ik de enige ben die zich daar een beetje zorgen over maakt. Dus ik blijf dat in de gaten houden.”
En als hijzelf wegvalt, houdt dan het GDI op te bestaan? “Alles wat hier staat is van de stichting, het is niet van Egbert Barten. Die stichting heeft een bestuur die ervoor zal zorgen het instituut blijft bestaan als ik het niet langer kan leiden.”
Het GDI is opgericht ter bevordering van het onderzoek naar filmproductie, filmvertoning en filmcultuur, en stelt zich ten doel om de fysieke overblijfselen van de Nederlandse bioscoop- en filmcultuur te bewaren en te conserveren. Het studiecentrum kan bezocht worden op maandag- en woensdagmiddag, en verder op afspraak. Geïnteresseerden in filmvoorstellingen kunnen zich opgeven voor een mailing: donaldsoninstituut.nl